De autismepioniers van Nederland, deel 1

De autismepioniers van Nederland, deel 1

Productgroep WTA 2020-4
3,90
Gratis voor abonnees.

Omschrijving

Psychiater Leo Kanner (1894-1981) en kinderarts Hans Asperger (1906-1980) worden alom beschouwd als de eersten die eind jaren dertig, begin jaren veertig van de vorige eeuw het syndroom ‘autisme’ beschreven. Veel minder bekend is dat de staf van het Paedologisch Instituut (pi) in Nijmegen in diezelfde jaren op vergelijkbare wijze over autisme schreef. Dit artikel, het eerste deel van een tweeluik, behandelt het pionierswerk van pi-stafleden orthopedagoge Ida Frye (1909-2003) en de psycholoog Alfons Chorus (1909-1998).

De smid en zijn vrouw wisten niet wat ze met hem aan moesten. Het leek onmogelijk om contact te krijgen met hun vierjarige zoon Siem, de zesde van zeven kinderen. Het jongetje praatte zelden, maakte geen oogcontact en had amper aandacht voor andere mensen. Siem leek het gelukkigst als hij ongestoord urenlang telkens maar weer hetzelfde kon doen. Routines waren voor hem heilig: alles moest op zíjn manier verlopen en op de goede plek staan. Als iemand het waagde om hem in zijn spel te storen of van zijn script af te wijken, begon hij te krijsen en te stampvoeten. Zijn ouders waren voor hem slechts hindernissen of hulpmiddelen: als hij iets wilde hebben, leidde hij de hand van zijn vader of moeder naar het object in plaats van erom te vragen. Van knuffelen hield hij niet en als hij blij of boos was, fladderde hij uitbundig met zijn armen. Siems huisarts in het Brabantse dorpje Sambeek dacht dat de jongen een ‘idioot’ was. Zijn ouders waren het daar niet mee eens: hun zoontje was in hun ogen wel degelijk intelligent, alleen wat al te eigengereid. ‘Hij heeft een eigen wil,’ meende zijn vader (Frye, 1968). We schrijven 1936, crisistijd. Bij gebrek aan specialistische kennis was het tot het begin van de twintigste eeuw gebruikelijk om ouders van ‘probleemkinderen’ af te schepen met opvoedkundig advies of hun kroost op te laten nemen in een zwakzinnigeninrichting (Van Drenth, 2018). In dat crisisjaar was er in de buurt echter net een zorginstelling geopend voor kinderen als Siem. Zo kwam hij in oktober 1936 terecht in het Paedologisch Instituut in Nijmegen, waar hij uiteindelijk acht jaar zou blijven. De stafleden van het pi stonden aanvankelijk voor een raadsel. In ieder geval was Siem absoluut niet zwakzinnig, merkte (ortho)pedagoge zuster Gaudia, de religieuze naam van Ida Frye (1909-2003). Siem bleek later zelfs een iq van 119 te hebben (Frye, 1968). De destijds modieuze diagnose ‘kinderschizofrenie’ paste hem ook niet. Geneesheer-directeur/psychiater Ton Meyknecht (1902-1990) schreef dat het de staf van meet af aan duidelijk was dat het om een aangeboren syndroom ging, gekenmerkt door een sterke gehechtheid aan vaste gewoonten en een gebrek aan of afwezigheid van sociaal contact (Meyknecht, 1971). Het was alleen nog zoeken naar een goede naam. Volgens psycholoog Alfons Chorus (1909-1998) kwam bij de staf op een gegeven moment een term van Eugen Bleuler bovendrijven (Chorus, 1976). Hun oordeel: Siem was autistisch