2013
Met de introductie van de DSM-5 die op 17 mei 2013 werd gelanceerd veranderen de criteria voor autisme. De pervasieve ontwikkelingsstoornissen uit de DSM-IV-TR worden alle onder één noemer gebracht: autismespectrumstoornis. De veranderingen in de DSM-5 worden gedetailleerd beschreven en de achtergrond van deze veranderingen wordt toegelicht. Verder wordt er stil gestaan bij de gevolgen voor diagnostiek en behandeling.
Vanuit wetenschappelijk onderzoek en klinische ervaringen weten we dat autismespectrumstoornissen (ASS) zich bij vrouwen op een andere manier uiten dan bij mannen. Op sociaal en communicatief gebied is er vaak sprake van compensatieme-chanismen, waardoor gedragsobservaties soms onvoldoende zicht geven op de aanwezige problematiek. Wat betreft de stereotype patronen in gedrag, zien we dat de overmatig intensieve hobby's bij vrouwen met ASS minder opvallen, omdat het vaak gaat om 'gewone' interesses. Vrouwen met ASS zijn op sensorisch gebied gemiddeld meer sensitief dan mannen met ASS. De toevoeging van dit criterium in de DSM-5 is voor deze doelgroep dus relevant. Co-morbide zien we bij meisjes met ASS relatief vaak internaliserende problemen, vrouwen met ASS worden geassocieerd met een diversiteit aan co-morbide problematiek. Vroege onderkenning is van belang, mede om co-morbide stoornissen te voorkomen of tijdig te behandelen.
17 mei 2013 vescheen de vijfde uitgave van de Diagnostic and Statistica! Manual van de American Psychiatrie Association. Bijna twintig jaar na DSM IV viel het te verwachten dat dit een bijzondere gebeurtenis zou zijn in de bescheiden kring van professionals en wetenschappers. Maar neen, het is een mediageniek evenement. Op de Bijbel en Harry Potter na het meest verkochte en vertaalde boek wereldwijd! Hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Is DSM-5 een zegen die veel kansen biedt, of een vloek met allerlei bedreigingen? In deze beschouwing zullen de redenen en de misverstanden die tot deze dubieuze populariteit en maatschappelijke controversen hebben geleid, kritisch belicht worden.
Binnen de DSM-5 wordt sensorische gevoeligheid opgenomen als één van de symptomen binnen het domein van repetitief en stereotiep gedrag. In Nederland zijn er geen korte vragenlijsten beschikbaar om sensorische gevoeligheid bij volwassenen met autismespectrumstoornissen (ASS) te onderzoeken. De vraag is of de Vragenlijst voor Sensorische gevoeligheid (Lever & geurts, 2012; Minshew & Hobson, 2008) uitkomst biedt. Deze 13 vragen tellende zelfrapportage lijst is bij 63 volwassenen met en 64 volwassenen zonder ASS afgenomen en richt zich zowel op sensorische hyper- als hypogevoeligheid. Er waren significante verschillen in het aantal gerapporteerde sensorische gevoeligheden tussen beide groepen.
Er kwamen echter er ook duidelijk individuele verschillen naar voren in de ASS groep. De vragenlijst lijkt een bruikbaar instrument binnen de klinische praktijk. Verder onderzoek naar de psychometrische eigenschappen is echter gewenst.
Met de komst van de DSM-5 is de lang bestaande discussie over hoe we autisme vaststellen opnieuw aangewakkerd: Op basis van welke en hoeveel domeinen van symptomen wordt de diagnose gesteld? kunnen er valide subtypes onderscheiden worden? De bestaande DSM-IV-TR categorie van pervasieve ontwikkelingsstoornissen is voor de DSM-5 aangepast. Uit recent onderzoek bleek dat de DSM-IV-TR subtypes niet goed te onderscheiden waren in termen van prognose of behandelbehoefte (Lord e.a., 2011). Daarom is besloten om van de onderverdeling in verschillende subtypes af te stappen en deze terug te brengen tot één categorie van autismespectrum-stoornis. Ook is besloten de drie domeinen van symptomen terug te brengen naar twee domeinen 'sociale communicatie' en 'rigide gedrag'. Dit is besloten omdat uit factor analytische studies bleek dat de voormalige domeinen van sociale interactie versus communicatie niet goed te onderscheiden waren (o.a. Gotham e.a., 2007, 2008). Er zijn striktere criteria voorgesteld: alleen bij voldoende symptomen in beide domeinen (sociale communicatie én rigide gedrag) mag de diagnose autismespectrumstoornis gesteld worden.
Met de komst van de DSM-5, is de aanwezigheid van repetitief gedrag volgens minimaal twee criteria voorwaarde voor de diagnose autismespectrumstoornis (ASS). Onder clinici en ouders leven daarom zorgen dat door deze verandering, met name mensen met stoornis van Asperger of pervasieve ontwikkelingsstoornis - niet anderszins omschreven (PDD-NOS), hun diagnose zouden kunnen verliezen. Dit artikel verkent of kinderen met een stoornis van Asperger of PDD-NOS zich van kinderen met een autistische stoornis onderscheiden in de aanwezigheid van hogere en lagere orde repetitief gedrag. Vervolgens wordt geïnventariseerd in hoeverre deze twee groepen op het gebied van repetitief gedrag zouden voldoen aan de criteria van de DSM-IV-TR en DSM-5.
Methode: Dit verkennende, beschrijvende onderzoek maakt gebruik van gegevens uit 154 afnames van de Nederlandse vertaling van de Developmental, Dimensional, Diagnostic Interview (3Di; Skuse, Warrington, Bishop, Chowdhury, Lau, Mandy e.a., 2004). Items over repetitief gedrag zijn ingedeeld in hogere en lagere orde repetitief gedrag, en gekoppeld aan de DSM-IV-TR en DSM-5 criteria. Vervolgens is bepaald hoeveel procent van de groep met een stoornis van Asperger/PDD-NOS en de groep met een autistische stoornis waarschijnlijk voldoet aan de criteria betreffende repetitief gedrag.