WTA 2021-4
In deze studie werd de relatie onderzocht tussen de ervaren opvoedbelasting van ouders met een kind met (kenmerken van) een autismespectrumstoornis (ASS) en de mate van ASS kenmerken bij ouders. Data van 222 kinderen (met een gemiddelde leeftijd van 7.8 jaar) en hun primaire verzorgers, die eerder verzameld waren als onderdeel van de Social Spectrum Study, werden geanalyseerd. Door middel van lineaire regressieanalyses is zowel het verband tussen de ervaren opvoedbelasting van ouders als de invloed van hun eigen ASS-kenmerken onderzocht, waarbij rekening is gehouden met relevante covariaten. Uit dit onderzoek blijkt dat de ervaren opvoedbelasting van ouders geen significante samenhang vertoont met de ASS-kenmerken van ouders, wanneer relevante covariaten (zoals eigen psychopathologie van ouders, ASS-kenmerken bij kind en de partnerrelatie) toegevoegd worden. Er worden aanwijzingen gevonden dat de opvoedbelasting van ouders van kinderen met ASS meer relatie lijkt te hebben met de algemene ervaren psychopathologie van de ouder dan met de specifieke ASS-kenmerken van die ouders. Verdere replicatie wordt aanbevolen, evenals onderzoek naar interventies voor ouders ter mogelijke preventie van (verdere) stress die het opvoeden van een kind met ASS(-kenmerken) met zich meebrengt.
This study investigates the relationship between the perceived stress of parents with a child with (characteristics of) an autism spectrum disorder (ASD) and the degree of ASD characteristics within parents. Data from 222 children (mean age 7.8 years) and their primary caregivers, previously collected as part of the Social Spectrum Study, were analyzed. Linear regression analyses were used to investigate the association between experienced parenting stress and the influence of parents’ own ASD characteristics, taking into account relevant covariates. This study shows that the experienced parenting stress does not show a significant relationship with the ASD characteristics of parents when relevant covariates (such as own psychiatric problems, ASD characteristics of the child and the partner relationship) are added. This study finds indications that parenting stress in parents of children with ASD appears to be more strongly related to their general perceived psychopathology than to their specific ASD characteristics. Further replication is warranted, and we advise research into interventions for parents that possibly prevent (further) stress associated with raising a child with ASD (characteristics).
Voor mensen met autisme die in Nederland hun rijbewijs willen behalen, bestaat er een verplichte medische keuring, een gesprek met een psychiater, om de rijgeschiktheid te bepalen. De keuring kan op advies van de psychiater aangevuld worden met een rijtest, maar deze is sinds 2021 niet meer verplicht. Er zijn nog weinig wetenschappelijke studies verricht naar de rijvaardigheden en rijervaringen van mensen met autisme. Is er enig bewijs dat bestuurders met autisme autorijden lastiger vinden of risicovoller rijgedrag laten zien in vergelijking met niet-autistische bestuurders? En als er verschillen zijn, waar ligt dat dan aan?
Executieve functies zoals de aandacht vasthouden of flexibel omgaan met veranderende omstandigheden zijn relevante vaardigheden in het verkeer, en sommige mensen met autisme hebben moeite met een of meerdere executieve functies. In 2020 publiceerden Patrick en collega’s een studie naar het verband tussen executieve functies en de rijvaardigheden van autistische jongvolwassenen. Zij onderzochten bij 48 autistische en 48 niet-autistische deelnemers het vermogen om midden op de rijbaan te blijven rijden en de juiste rijsnelheid aan te houden in een rijsimulator. Beide groepen ‘reden’ achtereenvolgens een trainingsrondje, een route zonder afleiding, en reden daarna dezelfde route met afleidende taken zoals het afstemmen van de radio of een gesprek. Daarnaast werden verschillende executieve functietaken bij de deelnemers afgenomen. De groepen waren vergelijkbaar wat betreft hun leeftijd (16-26 jaar), de verdeling van mannen/vrouwen (hoofdzakelijk mannen) en het aantal mensen met/zonder rijbewijs (minderheid had een rijbewijs).
In de klinische praktijk wordt de term ‘autistische burn-out’ regelmatig gebruikt, maar het wetenschappelijk onderzoek naar dit fenomeen is tot nu toe beperkt. Deze bijdrage is een eerste exploratie van de autistische burn-out, gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en klinische ervaringen die aangeven dat dit type burn-out wordt gekenmerkt door uitputting, een verlies van vaardigheden en een toename van autistische symptomen. De autistische beperkingen vergroten het risico op overbelasting en compliceren het herstel hiervan. Het is belangrijk om oog te hebben voor deze vaak lang aanhoudende toestand van overbelasting en om de behandeling aan te passen aan de manier van informatie verwerken die autisme kenmerkt.
In clinical practice, the term “autistic burnout” is frequently used. Despite this, scientific research in this area is limited. This article is a first exploration of the autistic burnout, based on the scientific literature and clinical experience. The results show that an autistic burnout is characterized by exhaustion, a loss of skills and an increase in autistic symptoms. The disabilities related to autism increase the risk of overload and complicate recovery. It is important to be aware of this often long-lasting state of being overloaded and to adapt treatment to the information processing characteristics that characterize autism.
De PEERS® (Programma voor de Educatie en vErrijking van Relationele Skills)-training richt zich mede via huiswerkopdrachten en ouderbijeenkomsten op het aanleren van leefijdsadequate vriendschapsvaardigheden (Laugeson, Frankel, Gantman, Dillon, & Mogil, 2012; Laugeson, Frankel, Mogil, & Dillon, 2009). De resultaten van het huidige gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoek geven aan dat deze training de sociale responsiviteit bij jongeren met ASS verbetert, aldus zelf- en ouderrapportages. Echter, een objectieve gedragsobservatie geeft aan dat de verbetering in sociale vaardigheden vergelijkbaar was met de verbetering in sociale vaardigheden bij de controlegroep.
The PEERS® (Program for Education and Enrichment of Relational Skills) training targets age-appropriate social skills. By the use of homework assignments and parallel parent sessions the generalization of skills enhanced. The results of this randomized controlled trial show that social skills significantly improved, as indicated by both selfand parent reports. However, the significant increase in observed social skills as observed in the PEERS® condition was as large as the increase observed in the active control condition. Further research will target mediators and moderators of treatment effects.
De laatste jaren is er toenemende aandacht voor de hypothese dat personen met autisme een tekortkoming hebben in het spontaan representeren van de mentale toestand van anderen, ook wel ‘mentaliseren’ genoemd. Door zowel volwassenen met als zonder autisme te testen op een nieuw ontwikkelde taak werd verdere bevestiging gevonden voor het bestaan van verschillen in spontaan mentaliseren bij personen met autisme, die mogelijk gelinkt kunnen worden aan verminderde hersenactivatie in de rechter temporaal-pariëtale junctie (rTPJ). De rTPJ lijkt een cruciaal hersengebied voor het mentaliseren, en voor sociale verschillen in autisme. Het verdient aanbeveling de hypothese verder te onderzoeken in toekomstige studies.
In recent years, there has been growing attention for the hypothesis that individuals with autism show difficulties in spontaneously representing others’ mental states, an ability referred to as spontaneous mentalizing. By testing adults with and without autism on a newly developed task, we found further evidence of differences in spontaneous mentalizing in autism, which could be linked to a decreased activation of the right temporo-parietal junction (rTPJ). The rTPJ appears to be crucial for mentalizing, and for social differences in autism. It is highly recommended to further test this in future studies.
Onderzoek naar autisme begon bij (kinder)psychiaters en werd vanaf de jaren 1950 overgenomen door experimenteel psychologen. Vervolgens, vooral in de 21e eeuw, verbreedde het autismeonderzoek naar andere vakgebieden, zoals filosofie. De meeste filosofieartikelen over autisme gaan over philosophy of mind en gebruiken autisme als illustratie in een algemene argumentatie over de aard van de menselijke psyche. Een opkomend filosofisch vakgebied is echter dat van de ‘autisme-ethiek’: normatieve reflectie op hoe we met het concept ‘autisme’ en met autistische mensen zouden moeten omgaan. Inmiddels zijn er internationaal tientallen artikelen te vinden die ethische aspecten van autisme bespreken. Deze ethische reflectie is een welkome aanvulling op de overheersende psychiatrische en psychologische perspectieven op autisme.