2016
Achtergrond. De Empathie Quotiënt (EQ) en de Systematiseren Quotiënt (SQ) zijn vragenlijsten die wereldwijd gebruikt worden om de cognitieve stijl van personen te meten. Recentelijk werden de psychometrische eigenschappen van de Nederlandse versies in de internationale vakliteratuur gepresenteerd (Groen, Fuermaier, Den Heijer, Tucha, & Althaus, 2015). Doel. Ten behoeve van het WTA zullen de psychometrische eigenschappen van de Nederlandse lijsten in het onderhavige artikel kort worden samengevat. Methode. De analyses zijn uitgevoerd op een steekproef uit de algemene bevolking (n = 685) en op een groep hoog-functionerende mannen met een autismespectrumstoornis (n = 42). Resultaten. Over het geheel genomen mag geconcludeerd worden dat de lijsten betrouwbaar en valide zijn om de empathiserende en systematiserende cognitieve stijl te meten bij gezonde volwassenen en volwassenen met autisme. Verder werden de Nederlandse psychometrische eigenschappen vergeleken met die van andere internationale studies. Conclusie. Er is een goede cross-culturele stabiliteit voor Westerse landen, echter in Aziatische landen was de EQ minder stabiel en minder gevoelig voor man-vrouw verschillen.
Er is helaas weinig geschreven over het empathische omgaan met en door mensen met een cognitief-emotionele beperking (CEB), waartoe ik mensen met een verstandelijke beperking en zij die daarbij een autistiforme stoornis hebben reken. Hier wil ik graag aandacht voor vragen. Ik begin met de vraag waarom deze term cognitief-emotionele beperking. Daarna werp ik de vraag op of er bij deze categorie cliënten, waarvan mensen met een verstandelijke beperking de grootste groep vormen, überhaupt sprake kan zijn van het zich empathisch inleven in de ander. Daarnaast wil ik ingaan op de vraag of we kunnen zien dat deze mensen onze empathie ervaren en, zo ja, hoe dan? Na beknopt een plaatsbepaling van empathie gegeven te hebben, zal ik ingaan op empathie in relatie tot deze doelgroep. Ik kom hierbij ook te spreken over het begrip Nulempathie, zoals dit door Baron-Cohen (2012) is ingevoerd. Daarna wil ik ingaan op het empathische handelen bezien vanuit de behandelaars, met de stelling dat het primaat van het empathische omgaan met mensen met een CEB ligt bij diegenen die bij de begeleiding c.q. behandeling betrokken zijn.
Er is veel vraag naar psychodiagnostiek van een autismespectrumstoornis bij volwassenen. Het psychodiagnostisch onderzoek hieromtrent leidt in de praktijk vaak tot een DSM-classificatie autismespectrumstoornis, maar niet tot een autismespectrum-stoornis-diagnose. Vaak blijkt alleen autismespectrumstoornis geclassificeerd en zijn individuspecifieke kenmerken niet meegenomen in de diagnostische overweging. Psychodiagnostiek van een autismespectrumstoornis is meer dan alleen een DSM-classificatie. Om tot de diagnose inclusief de DSM-classificatie te komen schenkt de psychodiagnosticus aandacht aan de individuele kenmerken van de cliënt. De psychodiagnosticus is zich daarbij bewust van de invloed die van de context waarin men werkt kan uitgaan. In dit forum wordt aan de hand van een actueel theoretisch en praktijkkritisch perspectief en een schematisch overzicht de psychodiagnostiek van een autismespectrum-stoornis bij volwassenen met aandacht voor het onderscheid tussen autismespectrumstoornis-classificatie en autismespectrum-stoornis-diagnose, en de context besproken.
Doel. Het onderzoeken van de effectiviteit van twee executieve functietrainingen bij kinderen met autisme. Methode. Honderdeenentwintig kinderen in de leeftijd van 8-12 jaar met een IQ boven de 80 werden willekeurig toegewezen aan één van drie trainingscondities van Braingame Brian, een executieve functietraining met game-elementen; 1) een werkgeheugen training; 2) een cognitieve flexibiliteittraining; of 3) een placebo training, waarin geen executieve functies werden getraind. De training bestond uit 25 sessies en werd gedurende 6 weken thuis uitgevoerd. We onderzochten de effecten van de training op werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit, inhibitie, aandacht, en dagelijks gedrag (executieve functies, sociaal gedrag, ADHD-kenmerken en kwaliteit van leven). Resultaten. Hoewel op bijna alle maten (behalve inhibitie) vooruitgang werd gezien na alle drie de trainingscondities, werd alleen een aanwijzing gevonden dat de werkgeheugen training zorgde voor meer verbetering op een werkgeheugentaak dan de andere trainingscondities. Op de overige maten werden geen verschillen tussen de trainingscondities gevonden. Bovendien maakte 26 % van de kinderen de training niet af. Conclusie. De executieve functietraining met game-elementen lijkt in zijn huidige vorm geen geschikte interventie te zijn voor kinderen met autisme.
Doel. Het verwerven van meer kennis over de rol die het sociaal netwerk van mensen met autisme kan spelen in de behandeling via een meetinstrument voor praktijk en onderzoek. Methode. Literatuuronderzoek, interviews met professionals. Resultaten. Een instrument is ontwikkeld genaamd 'Netwerk in Actie' (NiA). Het instrument is hulpvraaggericht en actiegericht en geeft de behandelaar aangrijpingspunten om met het netwerk van patiënt en naasten aan de slag te gaan in de behandeling. Conclusie.
De eerste stap is gezet op weg naar een richtlijn voor netwerk-versterking.